Tijdens de Duitse bezetting bood Museum Boymans afleiding. In tentoonstellingen en bij concerten of lezingen konden bezoekers ontsnappen aan de ellende van de oorlog. Toch drong de bezetter ook door in Museum Boymans, dat net als andere Nederlandse kunstmusea werd ingezet als instrument voor nazi-propaganda. De musea kregen namelijk tentoonstellingen opgedrongen, die de nationaalsocialistische cultuurpolitieke idealen van de bezetter uitdroegen. In Museum Boymans hebben vier van dergelijke tentoonstellingen plaatsgevonden: Het Duitsche boek van heden (1942), Nederlanders in Europa (1943), Kunstenaars zien den arbeidsdienst (1943) en De Jeugdherberg van morgen (1944). Dit stuk probeert een antwoord te geven op enkele belangrijke vragen. Hoe verhield Museum Boymans zich ten opzichte van de bezetter en diens cultuurpolitiek? Hoe passen de vier propagandatentoonstellingen binnen de cultuurpolitieke idealen van de bezetter? Welke rol speelde de directeur Dirk Hannema in de organisatie van deze propagandatentoonstellingen?
In 1941 protesteerde Hannema nog tegen de komst van een aantal nationaalsocialistische propagandatentoonstellingen in Museum Boymans. Hij wees een tentoonstelling af over vrouwenarbeid georganiseerd door de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP). Daarnaast weigerde hij de tentoonstelling Eeuwig levende teekens – gewijd aan oud-Germaanse symbooltaal – over te nemen van het Haags Gemeentemuseum. In het voorjaar van 1942 werd Hannema echter verplicht de tentoonstelling Het Duitsche boek van heden – die tot stand was gekomen onder toezicht van het Duitse Rijksministerie voor Volksvoorlichting en Propaganda – in het museum te tonen. Tijdens de opening waren veel geüniformeerde afgevaardigden van de bezetter aanwezig, waaronder Beauftragte van Rotterdam Carl Völckers en NSB-burgemeester van Rotterdam Frits Müller. Het pronkstuk van de tentoonstelling was Adolf Hitler’s Mein Kampf. Scholen waren verplicht deze reizende expositie te bezoeken, die eerder in het Rijksmuseum te zien was geweest en nog zou doorreizen naar het Mauritshuis. Na Het Duitsche boek van heden begon Hannema zich steeds soepeler te plooien naar het nieuwe regime en werkte hij met een groeiend enthousiasme mee aan de andere nationaalsocialistische propagandatentoonstellingen die in het museum plaatsvonden. Deze tentoonstellingen bevatten – in tegenstelling tot Het Duitsche boek van heden – ook beeldende kunst en Hannema zag het als een uitdaging om tijdens de oorlog aantrekkelijke kunsttentoonstellingen te blijven maken.
De eerstvolgende nationaalsocialistische propagandatentoonstelling in Museum Boymans vond plaats in de zomer van 1943 en was genaamd Nederlanders in Europa. De tentoonstelling had in het Rijksmuseum moeten plaatsvinden, maar werd daar vanwege militaire redenen afgezegd. De Duitsers hadden in februari 1943 namelijk de Slag om Stalingrad verloren. Volgens Hannema’s biograaf Wessel Krul was het ware doel van de oorspronkelijke tentoonstelling “het werven van gegadigden voor de kolonisatie van de veroverde gebieden in Oost-Europa.” Maar als gevolg van het verlies in Stalingrad waren er “geen landverhuizers meer nodig maar soldaten.” In het Rijksmuseum had een overzicht moeten worden gegeven van het werk dat Nederlanders door de eeuwen heen in Europa hadden verricht op het gebied van kunst, wetenschap, techniek en handel. Het tentoonstellingsontwerp hiervoor was gemaakt door de architect Hendrik Wijdeveld, met wie Hannema graag samenwerkte. Zelf was Hannema als esthetisch adviseur betrokken bij het werkcomité en leidde hij het subcomité Kunst, waarin de architectuurhistoricus Frans Vermeulen en schrijver Johan Theunisz zitting namen: “twee uitgesproken Duitsgezinde nationaalsocialisten.” Hannema had graag een mooie tentoonstelling met veel kunst gemaakt en was daarom teleurgesteld dat Nederlanders in Europa in het Rijksmuseum werd afgezegd. Toch mocht in Museum Boymans wel een presentatie worden gemaakt van het voorbereidend werk: “[dit] was een originele, nog niet eerder toegepaste vondst – een tentoonstelling over het maken van een niet gehouden tentoonstelling in een ander museum.” Enkele weken lang werden in Museum Boymans plattegronden, schetsen, perspectieftekeningen, wandpanelen en gekleurde beeldstatistieken geëxposeerd.
De propagandatentoonstelling Kunstenaars zien den arbeidsdienst opende aan het eind van 1943. Hoewel ook deze tentoonstelling het museum van hogerhand werd opgedrongen, “stond [Hannema] vooraan om zijn goede wil te tonen.” De organisatie lag in handen van de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD), die voor een groot deel uit NSB’ers en SS’ers bestond. Hoewel het doel werkverschaffing was, werden de kampen in de loop van de oorlog voornamelijk ingezet om manschappen voor te bereiden op een verblijf in Oost-Europa. Aangezien de bereidheid tot vrijwillige deelname tegenviel, zette de NAD propagandamiddelen in waaronder deze tentoonstelling. De kampen werden opengesteld voor kunstenaars met als doel “den kunstenaar tot den Arbeidsdienst en den Arbeidsdienst door den kunstenaar nader tot het volk [te] brengen.” Het leven in de kampen werd vastgelegd in teken-, schilder- en beeldhouwwerken. Uitgedragen in deze werken werd “een soort heroïek (…) van een noeste hardwerkende man, het ideaalbeeld dat de bezetter had voor de nationaalsocialistische samenleving.” Een jury bestaande uit Hannema en de schilders Ed Gerdes, Arnout Colnot en Wim Wouters koos welke kunstwerken geëxposeerd werden in de verkooptentoonstellingen. Het niveau van de werken bleek echter laag te zijn. Een verklaring hiervoor is gegeven in een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: “de belangstelling kwam niet van de ‘gevestigde reputaties’, maar van de zijde van een aantal jongere [kunstenaars] en de bezoeker zal er goed aan doen, hiermede rekening te houden.” Toch zouden de werken op drie locaties worden tentoongesteld. Als eerste was het de beurt aan het Stedelijk Museum in Amsterdam. Daarna is de tentoonstelling doorgereisd naar Museum Boymans en tenslotte Pulchri Studio in Den Haag.
De laatste nationaalsocialistische propagandatentoonstelling was De Jeugdherberg van morgen. Hij werd in 1944 georganiseerd door de Nederlandse Jeugdherbergcentrale (NJHC). De tentoonstelling was eerst een week te zien in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Vervolgens is hij doorgereisd naar Museum Boymans waar hij ruim twee maanden heeft geduurd. Hoewel Hannema voor zover bekend niet betrokken is geweest bij de organisatie, heeft hij Museum Boymans wel ter beschikking gesteld. Het ontwerp kwam weer van Wijdeveld en de tentoonstelling ging over de taak van het jeugdherbergwerk. Jeugdherbergen zouden een rol spelen in de vorming van een nationaalsocialistische samenleving: “In de jeugdherbergen stond de vorming van de mens, naar de nieuwe politieke motieven centraal.” Ook kunst zou hieraan kunnen bijdragen en daarom schreef de NJHC een prijsvraag uit voor een nieuw ontwerp voor jeugdherbergen. In de tentoonstelling werden – naast de historische ontwikkeling van het jeugdherbergwerk – 56 ingezonden ontwerpen gepresenteerd. Vanwege zijn grote betrokkenheid bij de stad is Hannema hoogstwaarschijnlijk met name enthousiast geweest over de maquette van de Rotterdamse jeugdherberg ontworpen door de architect Mart Jansen.
De bezetter heeft tijdens de oorlog zijn cultuurpolitieke idealen onder meer tot uitdrukking gebracht via nationaalsocialistische propagandatentoonstellingen die aan Nederlandse kunstmusea werden opgedrongen. De meeste propagandatentoonstellingen hebben plaatsgevonden in het Rijksmuseum, “omdat de status van de instelling de propagandistische (…) waarde van zo’n tentoonstelling verhoogde.” Het aantal van vier propagandatentoonstellingen dat te zien is geweest in Museum Boymans is opmerkelijk klein, zeker gezien de reputatie van Hannema als ‘Deutschfreundliche’ directeur. Toch toonde Hannema zich ook op het terrein van tentoonstellingen steeds meegaander. Sterker nog: hij werkte actief mee aan de voorbereiding van twee van de genoemde propagandatentoonstellingen.
Deze blog is geschreven voor Museum Boijmans Van Beuningen.